Je ziet ze lang niet allemaal. Maar ze zijn er wel, de dieren. Reeën, wilde zwijnen, vossen, boommarters en soms wolven. Ook vogels: spechten, uilen en mezen. En amfibieën zoals kikkers, salamanders en hazelwormen. En de allerkleinste: insecten, zoals vlinders, bijen en kevers. In een gezond bos is alles met elkaar verbonden. Rupsen eten bijvoorbeeld bladeren en zijn voedsel voor koolmezen. Terwijl sperwers weer graag koolmezen eten. Alle planten en dieren vinden hun eten in het bos en zijn weer levend voedsel voor een andere soort. Behalve toproofdieren, zoals de vos, roofvogels of de wolf, die worden pas gegeten als ze zelf dood gaan. Niets lekkerder dan een kadaver, voor bijvoorbeeld de raaf of een aaskever!
Ga 5 minuten stil zitten (met ogen dicht mag). Stel je voor dat je een boom bent: voel de wind door je takken (haren, armen, handen). Voel vanuit je voeten en billen de wortels de grond in gaan. Maak je ademhaling diep en rustig, als een oude wijze boom. Luister nu goed. Welke bosgeluiden hoor je allemaal. Ritselen bladeren, fluitende vogels?