De Groote Peel is een gebied als geen ander. Het is geen bos, geen heide, geen polder. Peel betekent moerassige plek. En drassig is het hier. Door een leemlaag kon het water niet goed wegzakken. Water- en moerasplanten verteerden niet of nauwelijks. Er ontstond laagveen. En dat was de basis voor uitbundige groei van het veenmos.
Ooit waren De Pelen een reusachtig, vrijwel onbegaanbaar hoogveen. Maar daarvan is het meeste als turf – ‘het goud van De Peel’- in ovens en kachels verdwenen. De Deurnse Peel, de Mariapeel en de Groote Peel bleven over. Het gebied is internationaal erkend als ‘wetland’. Het is van groot belang voor allerlei moeras- en watervogels. Sinds 1993 is de Groote Peel een nationaal park.
Waar een klein plantje groot in kan zijn. Veenmos is grotendeels verantwoordelijk voor het ontstaan van de Groote Peel. Het plantje neemt water op via het blad, want wortels heeft het niet. Veenmos kan tot twintig keer z’n eigen gewicht aan vocht vasthouden. Het groeit aan de bovenkant en sterft tegelijk af aan de onderkant. Op de resten floreren hoogveenplanten als zonnedauw, lavendelhei en wollegras.
Bomen legden het op den duur af tegen het veenmos. Ze waaiden om nadat een veenmostapijt de wortels had verstikt. Bij een lage waterstand komen nog altijd de fossiele boomstronken tevoorschijn. Het heet kienhout, maar is in deze streek beter bekend als ‘peelpuisten’. Om de moerasachtige delen te kunnen verkennen, heeft Staatsbosbeheer ‘knuppelbruggen’ aangelegd. Dat zijn verhoogde wandelpaden van boomstammen.
De rust van de Groote Peel lokt meer dan honderd soorten broedvogels: blauwborsten, roodborsttapuiten en geelgorsjes. Ook trekvogels strijken hier neer. Met onmiskenbaar getrompetter kondigt de statige kraanvogel zijn komst aan.