We zorgen bijvoorbeeld voor meer afwisseling in het bos. Vroeger werden bosvakken in één keer aangeplant. Vaak bestonden ze uit één enkele boomsoort. Tegenwoordig planten we bosvakken met verschillende soorten. En niet alles tegelijk. Zo krijg je gevarieerd bos met jonge én oude bomen. Het maakt bossen aantrekkelijker voor meer planten en dieren. Maar ook beter bestand tegen ziektes, plagen, stormen en andere gevolgen van klimaatveranderingen. Hoe meer verschillende boomsoorten, hoe groter de kans dat een aantal het volhouden bij veranderende weersomstandigheden.
Voor een klimaatbestendig bos is dus een mix van boomsoorten nodig. Maar dat moeten wel geschikte boomsoorten zijn. Belangrijke voorwaarde is dat de bomen goed tegen warmte en droogte kunnen. Liefst leveren ze ook een gunstige bijdrage aan de ontwikkeling van een vitale bosbodem ende biodiversiteit. Voorbeelden daarvan zijn linde, esdoorn, wintereik en ratelpopulier. Met jaarringonderzoek bestuderen collega’s welke boomsoorten het best gedijen tijdens droge en hete perioden. De vraag is telkens hoe een boom zich na zo’n periode herstelt.
Daarnaast kijken we ook naar het buitenland voor bomen die mogelijk goed tegen een veranderend klimaat kunnen. Voorbeelden hiervan zijn de tamme kastanje en de walnoot, soorten die hier al lang geleden door de Romeinen zijn geïntroduceerd. We kijken ook naar inheemse soorten die in Nederland voorkomen maar die ook op zuidelijke plekken in Europa groeien waar het klimaat lijkt op wat we in de toekomst mogen verwachten. Daarvan wordt onderzocht of we zaad van deze zuidelijke groeiplaatsen kunnen gebruiken. Maar ook nieuwe soorten krijgen aandacht, waaronder de boomhazelaar uit Zuid-Europa en de kustmammoetboom uit Noord-Amerika. Deze soorten introduceren we op beperkte schaal om vooral te leren hoe deze soorten gedijen in het Nederlandse bos.
Meer over de achtergronden hiervan en over de praktische betekenis voor het bosbeheer is te zien in de video Klimaatslim bosbeheer.