De contrasten in het Zuid-Limburgse heuvellandschap zijn groot. Het bestaat uit hoger gelegen, vlakke plateaus, steile hellingen met graslanden of bos, en (beek)dalen. De hoogste heuvel ligt driehonderd meter boven zeeniveau; de Vaalserberg. Opvallend zijn ook de holle landwegen, ontstaan door langdurig uitslijten in een zachte ondergrond. De rivier de Maas stroomt door Limburg, evenals een aantal beken, waaronder de Gulp en de Geul. Dat water heeft diepe geulen in het landschap getrokken. In het Geleenbeekdal en Geuldal komen kalkmoerassen voor die worden gevoed door grondwater.
In het heuvellandschap liggen onder het oppervlak verschillende soorten gesteenten. Zo staat het zuiden van Limburg bekend om de kalksteengrotten. Op andere plekken zit kleisteen, vuursteen of zandsteen in de bodem. Afhankelijk van hoeveel water het steen doorlaat, is het landschap droger of natter. Dat bepaalt welke soorten dieren en planten zich er thuis voelen. Eigenlijk lijkt het heuvellandschap meer op wat je in Midden-Europa vindt, ook qua klimaat. Omdat het er zo anders uitziet dan andere gebieden in Nederland, is Zuid-Limburg geliefd bij recreanten en toeristen.
De soortenrijkdom in Limburg is groter dan waar ook in Nederland. Dat komt door de variatie in het landschap en doordat het er vaak net wat warmer is. In Nationaal Park de Meinweg bij Roermond leven bijvoorbeeld bijzondere hagedissen, slangen en adders. Op hellingen met kalkrijke graslanden groeien orchideeën en allerlei kruiden.
Graften zijn walletjes en terrassen op hellingen waar struiken of plukjes (populieren)bos groeien. In graften, en ook in heggen, vinden dieren een veilige schuilplaats. Bijvoorbeeld de zeldzame hazelmuis en de das. In de bossen die langs beken liggen verandert het landschap mee met het waterpeil in de beek. Het is een ideale omgeving voor voorjaarsbloeiers als dotterbloem, bosanemoon en slanke sleutelbloem. Langs de randen van bossen komt de zon tot op de bodem. Hier groeien struiken waar insecten leven die van warmte houden. Veel dieren in het heuvellandschap zijn afhankelijk van verschillende omstandigheden om zich voort te planten. Ze hebben bijvoorbeeld als larve water nodig, maar leven als volwassene in droog grasland. Daarom proberen we poeltjes in het landschap te behouden.
Op de vlakke plateaus ligt op het gesteente een dikke laag löss, dat zijn minikorreltjes zand met kalkdeeltjes ertussen. Het is enorm vruchtbaar. Daarom zie je er grote akkers met bijvoorbeeld maïs en suikerbiet. Meststoffen en bestrijdingsmiddelen uit de landbouw spoelen wanneer het regent van de plateaus af. Omdat de natuurgebieden vooral op steile hellingen en in dalen liggen, hopen zich daar schadelijke stoffen op.
Een ander probleem is water. Daar is vaak te weinig en soms in korte tijd veel te veel van. Ook vervuiling van grondwater door fosfaat en stikstof tast het landschap aan.
De meststoffen en een teveel aan stikstof zorgen voor een overdaad aan voedingsstoffen waardoor verruiging ontstaat. Stikstofgevoelige planten die hier thuishoren, zoals het grasklokje, raken dan overwoekerd door bijvoorbeeld brandnetel, een soort die juist van stikstof houdt. Om tegenwicht te bieden aan verruiging maaien we en halen we soms oprukkende struiken en bomen weg om het grasland voldoende open te houden.
Met andere partijen overleggen we over het aanleggen van bufferzones tussen landbouw- en natuurgebieden. Een boomgaard of struikgewas kan de overgang tussen beide gebieden verzachten en schadelijke stoffen afvangen. Ook het leggen van verbindingen tussen natuurgebieden helpt om het landschap te herstellen. Dieren en planten zich kunnen dan over een groter gebied verspreiden.
Heggen en graften zijn grotendeels uit het landschap verdwenen. Bij zware regenval stromen water en modder daardoor vrijelijk weg. Beken zijn bovendien op veel plekken smaller gemaakt om water nog sneller af te voeren. Het landschap heeft hierdoor te lijden van zowel verdroging als van wateroverlast bij piekbuien. De aanpak tegen klimaatverandering kan in dit gebied goed samengaan met herstel van biodiversiteit. Als het lukt om water langer vast te houden, voorkomen we erosie en nemen de risico’s op overstromingen af. Dat komt ook de soortenrijkdom ten goede.
Bossen hebben een belangrijke rol in het vasthouden van water en het voorkomen van erosie. In Zuid-Limburg zijn zowel gemengde bossen te vinden als bossen met een of enkele boomsoorten die ooit zijn aangelegd voor houtproductie. We proberen de natuur in deze gebieden veerkrachtiger te maken door verschillende soorten bomen te planten en sommige stukken bos om te vormen naar open natuur. Het landschap krijgt dan weer meer variatie in leefgebieden voor dieren en planten.